donderdag 3 december 2009
oude patenten en aanvragen
woensdag 18 november 2009
Zijn leven en huwelijk
In 1839 ontmoette Charles Darwin voor het eerst zijn toekomstige vrouw Emma Wedgwood. Hoewel hij verliefd op haar was vroeg hij haar niet ten huwelijk, want hij was regelmatig ziek. Na een jaar heeft hij toch ten huwelijk gevraagd en ze aanvaardde zijn voorstel en in januari 1839 trouwden ze. Ze kreeg 10 kinderen, waarvan er twee als baby stierven en hun dochter Anne stierf op 10 jarige leeftijd. Hij was erg bezorgd als een van zijn kinderen ziek was, want hij en Emma waren neef en nicht en hij wist, dat inteelt een gevolg kon zijn van familiehuwelijken. De dood van zijn dochter Anne was vernietigend voor hem en ook zijn geloof in God werd twijfelachtig.
Zijn leven en carriere
Robert Darwin wilde, dat zijn zoon Charles ook arts werd en stuurde hem naar de universiteit van Edinburgh om medicijnen te gaan studeren. Maar de prakticum lessen, het opensnijden van dieren, ging hij zijn studie verwaarlozen. Zijn belangstelling ging ook meer uit naar biologie, plant- en dierkunde. Hij kwam terecht in een studentenvereniging, Plilian, studenten, die allemaal geinteresseerd waren in de plant- en dierkunde. Hij studeerde plantkunde bij dominee John Henslow en werd erg enthousiast over de geschriften van William Paley over de goddelijke design in de natuur. Na zijn examen studeerde hij geologie bij dominee Adam Sedgwick.Na deze studie ging hij op reis met dominee Henslow om de kust van Zuid-Amerika te bestuderen. Deze reis duurde 5 jaar. Darwin ontdekte, dat de kust zich langzaam verplaatste. Ook verzamelde hij fossielen en bestudeerde de enorme varieteiten van vogels, die hij zag. Hij bestudeerde de vinken en schildpadden in het gebied en hij begon een theorie te bedenken, hoe alles ooit was begonnen. Zijn bevindingen schreef hij per brief naar Engeland. Toen hij in 1836 terugkwam van een reis was hij al beroemd, hij had zichzelf bewezen als een degelijk natuuronderzoeker.
Darwin en de evolutietheorie
Charles Darwin las veel theorien van andere wetenschappers, onder anderen van Malthus en werkte hard aan zijn theorie van natuurlijke selectie. Maar hij was bang, dat zijn theorie bespottelijk gemaakt zou worden, zoals ook bij andere wetenschappers het geval was, toen ze met nieuwe en bijzondere dingen kwamen. Hij besprak een klein deel van zijn theorie met zijn vriend de bothanicus Joseph Dalton en die reageerde buitengewoon enthousiast en had echte bealngstelling voor zijn theorie. Dit deed hem goed en in 1859 gaf hij zijn boek over de evoluthietheorie uit: The Origin of Spieces. Het werd gepubliceerd en was direct uitverkocht. Het boek stuitte wel op veel kritiek. Ook de kerk reageerde afwijzend. Ondanks alle kritiek ging hij door met zijn onderzoek en wilde uit zijn boek verschillende aspecten verduidelijken. Hij bleef schrijven over alle onderzoeken, die hij deed en in 1871 publiceerde hij het boek The Decent of Man en in 1872 het boek The Expression en Emotion in Man and Animals. Dit laatste boek is gericht op het proces van de evolutie van de psychologie van de mens en hoe dit in verband staat met het dierlijke gedrag.
Charles Darwin overleed op 12 april 1882. Hij is begraven in de Westminster Abbey.
donderdag 29 oktober 2009
De Franse Revolutie
Hoe het allemaal begon.
In 1789 riep koning Lodewijk XVI vertegenwoordigers van de drie standen (adel, geestelijkheid en burgerij) bijeen om de greep te krijgen op de catastrofale financiële situatie van Frankrijk. De derde stand, de burgerij, maakte 98% van de bevolking uit en droeg de belastingdruk terwijl ze weinig rechten had.maandag 13 juli 2009
Ontstaan van namen
Toen Napoleon in 1811 een decreet uitvaardigde dat bepaalde dat iedereen een achternaam moest krijgen en men deze ook moest inschrijven in de registers voor de burgerlijke stand, nam niet iedereen dit serieus. ‘Weer zo’n belachelijke regel van die kleine keizer’, moesten mensen honend gedacht hebben. Als reactie op de invoering van deze wet werden namen verzonnen als Naaktgeboren, Boterkop, Platvoet en Schijthuis. Misschien dachten de bedenkers van deze creaties dat het decreet uiteindelijk wel weer zou worden afgeschaft. Als ze hadden geweten dat men ook in 21e eeuw nog met hun verzonnen namen opgescheept zitten, hadden ze wellicht wat langer over hun achternamen nagedacht.
Geschiedenis
Zoals in de inleiding al vermeld, waren achternamen in Nederland niet gebruikelijk, tenzij je tot het adellijke geslacht behoorde. De ‘normale burger’ vernoemde de mensen in hun buurt naar elkaars vader of moeder, zodat je namen kreeg als Jan Pieterszoon Coen of Peter Hendriks. Dit was echter alleen geschikt voor de kleinere dorpen en streken aangezien iedereen elkaar kende, in grotere plaatsen waar mensen elkaar niet altijd kenden, kwamen daarom wel familienamen voor.
Napoleon wilde duidelijkheid in dit systeem van namen geven en voerde daarom de achternaam in. Dit leidde echter wel eens tot problemen. Zo was het bijvoorbeeld onduidelijk onder welke naam een gehuwde vrouw zich moest laten inschrijven en, als haar familie ver weg woonde, welke naam zij gekozen hadden als achternaam. Hierdoor is de gewoonte ontstaan dat de vrouw in principe de naam van haar man gebruikt, maar haar oude familienaam als ‘meisjesnaam’ aanhoudt.
Achternaamgeving
Achternamen zijn in 6 groepen te verdelen:
1. Voornaamsnamen
2. Herkomstnamen
3. Beroepsnamen
4. Eigenschapsnamen
5. Relatienamen
6. Dierennamen
1. Voornaamnamen
Deze achternamen zijn afgeleid van voornamen. Te denken valt hier aan bijvoorbeeld Jansen, Pietersen, Klaassen, Wouterse, Bastiaanse en Antoniussen.
2. Herkomstnamen
Deze achternamen zijn afgeleid van het gebied waar de familie gewoond heeft. Te denken valt hierbij aan van Drunen, Bosch, Slootjes, Termeer, Groenendijk of van Duijn.
3. beroepsnamen
Deze categorie namen spreekt voor zich. Te denken valt aan Smid, Bakker, Kastelein, Hoedenmaker, Timmermans, Cock, de Boer, Scheepens, Meester en Advocaat.
4. Eigenschapsnamen
Hierbij gaat het om een karaktertrek van een persoon of een opvallend uiterlijk kenmerk. Voorbeelden hiervan zijn de Groot, de Cleijn, de Jonge, de Vrome, Liefkens, Flink, Goedhart, Dankers, Zwart en de Rooij.
5. Relatienamen
In deze categorie komen de namen voor waarin familiebanden, vriendschappen, maatschappelijke verhoudingen, etc. zijn terug te vinden. Denk hierbij maar aan Geboers, Vriends of Broers.
6. Dierennamen
Van deze categorie zijn ook talloze voorbeelden te verzinnen. Een aantal hiervan zijn Beers, Hanen, de Leeuw, Mols, Pieren, Ravens, Vos, de Haas en Vis.
dinsdag 16 juni 2009
Ramses II
Leven
Ramses II wordt wel door Egyptenaren en geleerden beschouwd als de grootste farao aller tijden. Hij was een goede generaaldie veel veldslagen en oorlogen won en liet veel gebouwen bouwen. Hij liet onder andere Aboe Simbel en het Ramesseumbouwen en breidde ook verschillende andere tempels uit. Ramses II bouwde ook de Tempel van Abydos. Hij had veel vrouwen, maar de belangrijkste was Nefertiti. Hij werd erg oud, wel negentig jaar oud. Dat is voor die tijd ontzettend oud. Hij regeerde wel 66 jaar lang! Hij werd begraven in Het dal der Koningen. Merenptah, zijn dertiende zoon, volgde hem op. Ongeveer twintig zonen en dochters van Ramses II stierven eerder dan hun vader, en hij liet voor hen allemaal monumenten bouwen zodat ook zij niet zouden worden vergeten. Zijn zoon Chaemwase was zijn bekendste zoon, de vierde zoon van de farao. Die was een hogepriester die oude piramides (bijv. die bij Cheops) liet restaureren en een museum openende, één van de eerste aller tijden.
Het graf van Ramses II
De mummie van Ramses II
Exodus
Later kwam Mozes erachter dat hij niet een echte Egyptenaar was maar een Hebreeuwer, één van de volken die volgens de bijbel als slaven werden gebruikt in Egypte. Mozes sloeg in een vlaag van woede een opzichter dood toen die een slaaf mishandelde. Uit angst en schrik vluchte hij toen weg de woestijn in. Later bevreed hij de slaven uit Egypte en ging met hen naar het beloofde land, Kanaan. Bij de zee konden ze niet verder. Ramses II in zijn strijdkar en het machtige Egyptische leger hadden de slaven ingehaald.
Toen Ramses de aanval inzette liet God Mozes de zee opensplijten met zijn magische wandelstok. Het Egyptische leger verdronk toen ze achter de slaven aangingen. Dit verhaal is niet helemaal zeker, maar het is bekend dat er in die tijd een grote vloedgolf is geweest dus het had gekunt. Doordat ook de Bijbel over Ramses II schreef weten we dat hij toen werd gezien als een heel belangrijke man, ook door mensen in andere landen.
Legende
Ramses de Tweede had veel vrouwen en ook erg veel kinderen maar heel veel gingen al dood voor hun vader zodat het zijn dertiende zoon was die hem uiteindelijk opvolgde. Merenpthah was toen zelf ook al wel zeventig!
In totaal had Ramses II 96 zonen en 60 dochters, en 200 vrouwen. Zijn zonen en kleinzonen bleven lang nadat hij was overleden een belangrijke plaats innemen in het Oude Egypte.
Familie
Mernepthah was de opvolger van Ramses II hij regeerde ongeveer 30 jaar over Egypte hij had één zoon die hete Seti II die regeerde 20 jaar over Egypte.Mernepthah was de eerste farao in het verval Cleolopatra IV was de laatste Farao van Egypte en heeft zelfmoord gepleegd met een adder daarna werd Egypte een romeinse provincie.
- Chaemwase - vierde zoon
Chaemwase was de vierde zoon van Ramses II hij is geen Farao geweest maar wel erg belangrijk door zijn herstel van oude gebouwen en kunstschatten
- Seti I - vader van Ramses II
Seti I was de vader van Ramses II hij regeerde 17 jaar over Egypte hij heeft veel laten bouwen hij is generaal en farao geweest.
maandag 15 juni 2009
Ridders
Als beloning voor hun werk kregen ridders een eigen stuk land. Daar konden ze een huis bouwen: een kasteel. Het land bij het kasteel werd bewerkt door boeren. Ze verbouwden er graan of groente. De boeren in de Middeleeuwen waren erg arm. Een groot deel van hun oogst moesten ze afstaan aan de ridder of aan een andere eigenaar van het land. Zelf hielden ze niet veel over.
Na het jaar 1200 (800 jaar geleden) kreeg het woord ridder een andere betekenis. Ridders waren niet alleen vechters te paard, maar ook rijke, belangrijke, edele mensen. Anderen keken tegen hen op. Ridders leefden volgens strenge regels. Ze moesten zich heel netjes gedragen en andere mensen beschermen. Ridders geloofden in God, en ze wilden dat andere mensen dat ook deden. Het was heel belangrijk hoe een ridder eruitzag, hoe hij leefde, hoe hij at, hoe hij feesten organiseerde en wie hij daarvoor uitnodigde.
In plaats van echte gevechten werden in die tijd van de edelen toernooien georganiseerd: gevechten als een wedstrijd. Het echte vechten gebeurde niet meer zo vaak. Er was minder oorlog dan aan het begin van de Middeleeuwen. In de toernooien waren de ridders geen vijanden. Het ging om de eer. De winnaar kreeg een prijs, bijvoorbeeld een wapenuitrusting of goud. Soms hoopte de winnaar dat hij met de dochter van de kasteelheer mocht trouwen.
Bij een toernooi ging het er vaak feestelijk aan toe. Het wedstrijdterrein was versierd met vlaggen en wapenschilden. Er waren tribunes voor het publiek, en er werd gewed wie er zou winnen. Zelfs toen al waren er soms gevechten tussen de supporters van de toernooiridders.
Ongeveer 1200 jaar geleden deden de Chinezen een belangrijke uitvinding: de stijgbeugel. Je weet wel, die ijzeren beugel voor je voet als je op een paard stapt of rijdt. Met stijgbeugels kun je je op een paard goed afzetten en vasthouden, zodat je er niet af glijdt.
Zo konden ridders dus beter vanaf een paard vechten. Ze klemden hun voeten stevig in de beugels en stuurden het paard met de linkerhand. Met de rechterhand hielden ze hun wapen vast.
Alleen jongens werden ridder. Vrouwelijke vechters waren er bijna niet. Er is maar één vrouwelijke ridder beroemd geworden: Jeanne d’Arc in Frankrijk.
Als je ridder zou worden, dan hadden je ouders dat al beslist voordat je zeven jaar werd. Ouders van ridders waren rijk en van adel. Hun zonen van zeven of acht jaar gingen naar een ander kasteel om daar voor ridder te leren. Dan waren het pages. Een page leerde goede manieren, bijvoorbeeld hoe je netjes moest eten. Vechten leerden ze met nagemaakte houten wapens.
Was een page veertien jaar, dan werd hij schildknaap. Dat betekende dat hij een ridder moest helpen, bijvoorbeeld met het aantrekken van het harnas. Maar ook bij het vechten. Als de ridder gewond raakte, moest de schildknaap hem verzorgen. Of, als het nodig was, dan moest hij hulp halen. Verder was het zijn taak de paarden en de honden te verzorgen, wapens te poetsen en te repareren en alles te weten over de jacht. Aan het eind van zijn opleiding mocht de schildknaap zelf met echte wapens vechten.
Een schildknaap van achttien jaar kon zelf ridder worden. Voordat het zover was, moest de schildknaap de hele nacht opblijven. Dat was de nachtwake. Viel de jongen in slaap, dan was hij nog niet geschikt om ridder te worden. Dan ging het feest niet door. Bleef hij wakker, dan werd hij de volgende dag tot ridder geslagen. Dat gebeurde door een edelman, die meestal de nieuwe baas van de ridder was.
De nieuwe ridder moest knielen, en de edelman legde dan het zwaard plechtig, met de platte kant, op de linker- en rechterschouder van de schildknaap. Als hij daarna opstond, was de schildknaap ridder. Hij kreeg het zwaard cadeau en iedereen feliciteerde hem.
Ridders leefden in de Middeleeuwen. Een eeuw duurt 100 jaar. De Middeleeuwen duurden ongeveer tien eeuwen: van het jaar 500 tot 1500 (ongeveer van 1500 jaar geleden tot 500 jaar geleden).
De eerste vechters te paard waren er meteen na de uitvinding van de stijgbeugel. De belangrijkste riddertijd is de dertiende eeuw, tussen 1200 en 1300 (800 tot 700 jaar geleden). In 1500 werd het kanon uitgevonden. Gevechten van man tot man waren er toen niet meer, en ridders dus ook niet.
Ridders voerden Heilige Oorlogen, omdat ze alle mensen in God wilden laten geloven. Als groep gingen ze op kruistocht. Samen vormden ze een ridderorde. Bekende ridderordes waren de Orde van de Tempeliers en de Orde van het Gulden Vlies.
Aan het einde van de Middeleeuwen werden er steeds meer gevaarlijke wapens uitgevonden. Ridders konden niets doen tegen dodelijke pijlen die dwars door het harnas heen gingen. Of zware kanonskogels, waarmee muren met gemak kapot werden geschoten. Na 1500 wonnen de nieuwe wapens het van de ridders.
De eerste ridders woonden in kastelen van hout. Eigenlijk waren het niet meer dan hoge houten huizen op palen, met een stevig hek eromheen. Een hek van palen met scherpe punten, zodat niemand eroverheen kon klimmen. Kastelen werden vaak op heuvels gebouwd. Het uitzicht was namelijk heel belangrijk: je moest de vijand al van ver zien aankomen. Soms lieten de ridders een heuvel aanleggen, dan konden ze daar hun kasteel op bouwen.
Met brandende pijlen kon de vijand een houten kasteel natuurlijk makkelijk in brand schieten. Eenmaal in brand, bleef er helemaal niets van het gebouw over.
Vanaf 800 jaar geleden werden kastelen van steen gemaakt. Dat was in die tijd een groot karwei, het duurde jaren. Alle bouwmaterialen van nu waren er toen nog namelijk niet. Het kasteel werd zo gebouwd, dat de vijand er niet binnen kon komen. Aan de buitenkant hoge, dikke muren. Rondom een diepe gracht. De brug voor de poort kon worden opgehaald, zodat er niemand overheen naar binnen kon. Maar… er kon dan ook niemand naar buiten! De vijand kon een kasteel dus belegeren. Hij lette er dan met zijn soldaten heel goed op dat niemand het kasteel verliet. Een belegering kon weken, soms maanden duren. Op een gegeven moment waren alle voorraden voedsel op. Dan moest de kasteelheer zich wel gewonnen geven, anders zou iedereen verhongeren.
In het kasteel werden ook slimme dingen bedacht om de vijand dwars te zitten. Op onverwachte plekken zaten valluiken. Je raadt het al: wie erop ging staan, duikelde zo de diepte in. Wenteltrapjes in een kasteel waren met opzet smal en donker gemaakt. Als een vijand naar boven wilde, dan had hij maar heel weinig ruimte om te vechten. De trapjes draaiden altijd rechtsom. De ridder had zijn rechterhand nodig om niet naar beneden te vallen. Maar met diezelfde hand moest hij meestal ook zijn wapen vasthouden.
De verdedigende ridder had het makkelijker: die kon van-boven-naar-beneden vechten.
Kastelen werden na 1300 steeds mooier en groter. Het wonen was soms belangrijker dan het verdedigen. Hoe rijker de ridder, hoe mooier het kasteel. Soms had een kasteel zelfs een eigen kerk (kapel).
Het belangrijkste wapen van een ridder was zijn zwaard. Het was een heel groot mes met een breed handvat, alles bij elkaar wel een meter lang. Een zwaard was een gevaarlijk, dodelijk wapen. Het werd gebruikt in het gevecht van man tot man. Een ridder had zijn zwaard altijd bij zich, in een leren draagriem om zijn middel.
Pijlen werden gebruikt voor de lange afstand. Met brandende pijlen konden houten kastelen in brand worden geschoten. Pijlen met ijzeren punten waren ook dodelijke wapens. Ze werden afgeschoten met een handboog of kruisboog. Met een kruisboog kwamen ze wel 300 meter ver. Verder gebruikten ridders in de strijd messen, knotsen en lansen. Een lans was een lange stok met een scherpe ijzeren punt. Aan het eind van de Middeleeuwen verscheen de hellebaard op het slagveld. Het was een lans met een scherpe bijl aan de bovenkant.
Voordat het kanon er was, waren er grote houten katapulten. Je kon er stenen mee weggeslingeren. Met grote stenen kogels kon je muren kapotschieten. Daarna had de vijand vrij toegang tot het kasteel.
Om slagen en pijlen af te weren, gebruikten ridders een schild. Later droegen ze een plaatharnas en was een schild niet meer nodig.
Een ijzeren beschermlaag was het beste om je te beschermen tegen het zwaard van de vijand. Daar kwam een zwaard niet doorheen. De eerste ridders droegen maliënkolders: lange hemden van kleine ijzeren ringetjes. Vaak zat er een muts (capuchon) aan vast, om ook hun hoofd mee te beschermen. Eroverheen droegen ridders een simpele ijzeren helm.
Maar: een dunne pijl kon door een maliënkolder heen. Dus werden er harnassen gemaakt van platen ijzer. De helmen werden steeds groter en steviger. Eerst kregen ze een neusstuk, later waren ze helemaal dicht. Ze hadden alleen nog een vizier, waardoor de ridder nog iets kon zien.
In de vijftiende eeuw (600 tot 500 jaar geleden) droegen de meeste ridders een metalen plaatharnas. De onderdelen zaten met klinknagels en leren riempjes aan elkaar. Ze moesten los zitten om de knieën, ellebogen en voeten te kunnen bewegen. Zo’n harnas was superzwaar. Voor een ridder was het heel moeilijk om te vechten in een pak van zeker 25 kilo. Bewegen kon haast niet. (Til maar eens een doos met 25 pakken suiker op: dat is net zo zwaar).
Harnassen werden op maat gemaakt. Ook in die tijd waren ze al erg duur. De beste harnassen kwamen uit Italië en Duitsland. Daar vond je de meeste ijzererts en steenkool. Het ijzer moet gloeiend heet worden gemaakt om het in de juiste vorm te kunnen buigen. Een ridder kon niet zonder harnas: zonder bescherming werd hij in het gevecht direct gedood.
Ook het paard moest worden beschermd. Het kreeg lange, dikke kleden over zijn rug, tot bijna op de grond. Paarden kregen ook maliënkolders, en zelfs harnassen om. Zo’n paard was een strijdros, en dat had het in zo’n riddergevecht niet echt makkelijk. Het was voor man en paard een strijd op leven en dood.
Als een ridder helemaal in zijn harnas zat, dan kon je niet meer zien wie het was. Wie was de vijand en wie vocht er aan jouw kant? Dat wisten ridders door herkenningstekens. Die tekens heetten wapens. Het woord wapen betekende dus twee dingen.
Je kent vast wel een wapen als herkenningsteken. Iedere stad heeft nog steeds een eigen wapen. Amsterdam heeft een wapen met drie kruisjes onder elkaar. (Zie plaatje 8.)
Soms stonden er leeuwen op een wapen, als teken van moed. Ook kroontjes en adelaars werden gebruikt. Soms had een wapen alleen maar kleuren.
Een ridder moest in de Middeleeuwen alle wapens uit z’n hoofd leren: hij moest namelijk wel weten of-ie een vriend of vijand tegenover zich had. Als er nieuwe wapens bijkwamen, was dat niet altijd gemakkelijk.
Elke ridder had zijn eigen wapen als herkenning. Het stond op z’n kleding, op het schild, op zijn vlag en op het kleed van zijn paard. Een ridder gaf zijn wapen door aan zijn zoon. Het werd een familiewapen. Zo wist je altijd uit welke familie een ridder kwam. Het familiewapen werd ook gebruikt in zegels en stempels op papier. Je zag ze in kastelen als versiering en op graven op het kerkhof.
Ook nu hebben deftige families nog wel een wapen. De koninklijke familie heeft er ééntje met leeuwen erin.
De Heilige Oorlogen in de Middeleeuwen waren gevechten van christenen tegen moslims. Christenen hadden het kruis als symbool. Daarom heetten hun tochten naar het Heilige Land kruistochten. De christelijke oorlogsvoerders heetten kruisvaarders. Het waren niet alleen ridders, maar ook veel gewone mensen. Uit heel Europa trokken de kruisvaarders naar verre landen: Turkije, Egypte, Syrië, en naar de streek die nu Israël heet (in de bijbel het Heilige Land). Het was een enorme reis voor die tijd. De meeste mensen gingen lopend. Sommigen namen karren mee. Ridders gingen op hun paard.
De moslims uit die landen vochten hard terug. Zij werden de Saracenen genoemd: een verzamelnaam voor Turken en Arabieren. De Saracenen zagen er ook uit als ridders, en ze bouwden enorme kastelen om zich te verdedigen. Een beroemd kasteel van de moslims staat in de Spaanse stad Granada, het heet Alhambra. In de Middeleeuwen was Granada een islamitische stad. In 1492 veroverden de Christenen het Alhambra. Het is nu een prachtig museum: duizenden toeristen komen er kijken.
De meeste kruistochten mislukten, omdat de verre reis veel te zwaar was. De mensen kenden de weg niet, er was te weinig eten en er braken ziektes uit. Veel kruisvaarders stierven. In 1212 (bijna 800 jaar geleden) gingen duizenden kinderen op weg naar Jeruzalem. Ook hun tocht mislukte. Sommige kinderen werden verkocht als slaven. Thea Beckman schreef er een boek over: Kruistocht in Spijkerbroek.
De beroemdste kruisvaarder was Richard Leeuwenhart, hij was koning Richard van Engeland. Hij kreeg de bijnaam Leeuwenhart voor zijn moed. Hij vocht tegen de Saraceense ridder Saladin. Maar ook deze kruistocht werd geen succes.
Was het leuk om een ridder te zijn in de Middeleeuwen? Nee, het was een zwaar beroep. Gevechten tussen ridders waren hard en gevaarlijk: heel veel ridders stierven in zo’n strijd. Later werd het ridderleven anders en beter, maar een ridder moest toch vechten als dat nodig was.
Wonen in een kasteel was in de Middeleeuwen ook geen pretje. Stromend water uit de kraan en verwarming waren er niet. Het was er dus koud en vochtig, vooral in de winter. De mensen hadden veel kleren aan en zaten vaak bij de haard of bij open vuur buiten om zich te warmen.
page
jongen van 7 tot 14 jaar die later ridder werd
schildknaap
jongen van 14 tot 18 jaar die voor ridder leerde
nachtwake
een nacht wakker blijven (hier: de nacht voordat de schildknaap ridder werd)
ridderslag
het zwaard op de schouders van een knielende schildknaap
maliënkolder
hemd van ijzeren ringetjes
wapen (1)
om mee te vechten, bijvoorbeeld een zwaard of een mes
wapen (2)
een herkenningsteken voor ridders
lans
lange stok met een scherpe, ijzeren punt
hellebaard
lans met daarop een scherpe ijzeren bijl
kruistocht
reis naar heilige plaatsen om die te veroveren op de moslims
saracenen
verzamelnaam voor moslim-tegenstanders bij kruistochten.
MAMMOET GERAAKT MET METEORIET
Acht gevonden slagtanden van zo'n 35.000 jaar oud vertonen kleine gaatjes, mogelijk wijzend op meteorietinslagen. Deze gaatjes zijn ongeveer 3 milimeter groot en zijn maar aan een kant van de slagtand te vinden. Dit zou kunnen wijzen op een knal, komend van een bepaalde richting. Opvallend is dat de kleine 'kraters' in de tanden een magnetische aantrekkingskracht hebben.
Eerder vonden onderzoekers aanwijzingen voor een dergelijke impact, maar dan ongeveer 13.000 jaar geleden. Men tast nog in het duister over mogelijke verbanden, oorzaken en consequenties hiervan. Ongeveer 10.000 jaar geleden verdwenen de mammoet en andere grote dieren plotseling van de aarde. Het is niet uitgesloten dat deze inslagen daar verband mee hebben.
dinsdag 2 juni 2009
Wat is er in deze week, in de geschiedenis gebeurde?
woensdag 27 mei 2009
geschiedenis van de stad groningen
Nederland rond 2750 v.Chr.
De zandruggen werden al sinds het Neolithicum (5000-2000 v.Chr.) bewoond door mensen van Pre-Indogermaanse herkomst. De Hunebedden (52 in Drenthe, 2 in Groningen) zijn daarvan het bewijs. Het noordelijkste hunebed werd bij Delfzijl gevonden onder een dikke laag leem. Het andere Groningse hunebed ligt bij Noordlaren, vlak tegen de grens met Drenthe. Er moeten er meer zijn geweest, maar waarschijnlijk vielen die ten prooi aan stenenrovers. Van 3 hunebedden is zeker dat ze hebben bestaan. Ook andere archeologische vondsten bevestigen dat er in het huidige Groningen toen al bewoning plaatsvond.
In de vroege ijzertijd, 600-400 v.Chr. werden ook de lager gelegen leemgebieden bevolkt, doordat de zandruggen langzaam smaller werden. Sinds het einde van de Bronstijd (700 v.Chr.) hadden zich steeds meer Ingvaeones in het gebied gevestigd. Deze volksstam van de Westgermanen stamde oorspronkelijk uit zuidelijk Scandinavië. De naam Ingvaeones is afgeleid van de God Inguz. Inguz is een andere naam voor de Germaanse God Freyr. Stammen van de Ingvaeonen waren de Saksen, Friezen, Chauken, Jutten, Angelen, Warnen, Kimbren en Teutonen. De Friezen waren het meest actief in het gebied dat nu de provincie Groningen is.
Toch kan tot de periode 400-200 v.Chr. niet van een eigen Friese bevolking worden gesproken. In het gebied van het tegenwoordige Groningen smolt de Friese stam samen met de Falen, die oorspronkelijk uit het gebied ten noorden van de Eems stamden. Zij behoorden tot de Chauken.
Romeinse tijd
Julius Caesar had het Keltische Gallië (tegenwoordig Frankrijk en België) tussen 58 en 50 v.Chr. veroverd en de grenzen van het Romeinse rijk daardoor tot aan de Rijn verlegd. Toen keizer Augustus voor het eerst in 28 v.Chr. de grenzen tot aan de Elbe wilde uitbreiden kwamen de Friezen onder Romeins gezag. In hoeverre het huidige Groningen ook daadwerkelijk onder Romeinse heerschappij heeft gestaan is niet duidelijk. Wel heeft Plinius de Oudere gezien hoe de Chauken op terpen woonden en aarde als brandstof gebruikten in een boomloos land.
Drusus, de stiefzoon van Augustus en legeraanvoerder, kwam in 12 v.Chr. tot wapenstilstand met de Friezen. Hij liet ze slechts regelmatig belasting betalen in de vorm van koeienhuiden. Toen de belasting steeds hoger werd en de Romeinen steeds vaker Friese vrouwen en kinderen meenamen voor slavernij verzette de Friese bevolking zich tegen de bezetting. Bij de gevechten die volgden leden de Romeinen een nederlaag. Zij trokken zich terug en verlieten vervolgens het gebied.
De koning en de bisschop
Groningerland hoorde 1000 jaar geleden tot het Duitse rijk. Aan het hoofd daarvan stond een koning of keizer. Die laatste titel kreeg hij pas wanneer hij door de paus was gekroond. De koning had in de Friese kustgebieden en ook in Drenthe verschillende landerijen en hofsteden liggen. Namens hem zorgden ambtenaren voor het beheer ervan. Bijzonderheden zijn hierover niet bekend. We weten alleen dat 's konings greep op Groningerland erg zwak is geweest. In Drenthe heeft hij geprobeerd zijn zeggenschap te versterken door het bestuur over dat gebied op te dragen aan de bisschop van Utrecht (1024). Hoewel Groningen bij Drenthe hoorde schonk de koning in het jaar 1040 nog eens uitdrukkelijk ook zijn landgoed in de villa Cruoninga aan de bisschop, met inbegrip van het bestuur over het noordelijkste puntje van Drenthe, het Gorecht.
De villa Cruoninga was toen al belangrijk omdat er er een markt was. Het was vooral haar bijzondere ligging die deze nederzetting tot een voor de hand liggende handelsplaats maakte. Hoezeer de zandgronden van Drenthe en het noordelijke kustgebied ook van elkaar geïsoleerd waren, bij het noordelijkste puntje van de Hondsrug was over het water wel degelijk verkeer mogelijk. Vooral de Drentse A die ter hoogte van Groningen vlak langs de hoge gronden stroomde bood mogelijkheden voor goederentransport. Zo werd Groningen de plaats waar de producten van de zandgronden (hout, rogge) en het kustgebied (boter, huiden, vis) tegen elkaar konden worden geruild of verkocht. Een goed en veilig functioneren van de Groninger markt was in het belang van iedereen: voor de Friezen aan de kust en voor de Saksische bevolking van Drenthe.
Het rampjaar 1672
Aan de verbetering van de vesting Groningen is maar liefst twintig jaar gewerkt. De reden dat men met dit grote werk was begonnen was vooral de angst geweest voor een mogelijke terugkeer van de Spanjaarden. In 1648 was de oorlog echter officieel tot een einde gekomen zonder dat de nieuwe vesting ooit in de praktijk was getest. Het uur van de waarheid kwam echter toen vier grote Europese mogendheden zich op de Republiek wierpen. Frankrijk trok vanuit het zuiden op, de Engelsen landden in Holland en de aartsbisschop van Keulen en de bisschop van Münster, Christoph Bernhard van Galen, namen de oostelijke provincies voor hun rekening. De Nederlandse defensie stortte in als een kaartenhuis en het land leek verloren.
De beide bisschoppen hadden zich echter verkeken op de vesting Groningen, haar sterke ligging en de onverzettelijkheid van haar bevolking. Een speciaal voor deze gelegenheid ingehuurde commandant, de ervaren Carl Rabenhaupt, had bevel gegeven de lage landen ter weerszijden van de stad onder water te zetten. Daardoor konden de belegeraars de stad niet omsingelen en bleef hun niets anders over dan te proberen de stad met bombardementen vanuit het zuiden tot overgave te dwingen. Wekenlang werd de stad beschoten met kogels, zwerfkeien, vuurpijlen en "stinkpotten". Hierdoor verwierf de Münsterse bisschop zich de bijnaam "Bommen Berend". De bisschoppelijke legerleiding liet ook wel loopgraven in de richting van de vestingwallen aanleggen, maar vanaf de bolwerken zaaiden de verdedigers met hun kanon- en musketvuur daarin dood en verderf.
Op 28 augustus 1672 was het plotseling voorbij. De bisschoppelijke legers trokken zich terug. Het duurde nog enkele jaren voordat er officieel een punt achter de oorlog werd gezet, maar het taaie verzet van de Groningers had voor het keerpunt in de strijd gezorgd.
Expansie
In de jaren na 1950 werd de stad Groningen groots uitgebreid. Zo was Groningen tot de slechting van de wallen nog net zo groot als in de 17e eeuw. In het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw was de stad al wel wat uitgebreid, onder meer door de annexatie van Helpman, maar dat bleef een bescheiden uitbreiding. In de jaren vijftig en zestig ontstond met name aan de zuidkant een aanzienlijke uitbreiding, wijken als Corpus den Hoorn en De Wijert werden toen gebouwd. In de jaren zeventig en tachtig werd de stad verder uitgebouwd aan de noord- en oostkant, zowel industrie als woningbouw.
Aardgas
In 1951 begon de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) met het zoeken naar aardgas in de provincie Groningen. Boringen bij Haren leverden niks op. De boring in 1955 bij Thesinge leverde wel een klein beetje op. Pas in 1959 werd het gasveld bij Slochteren gevonden. Door een boring bij Kolham werd het ontdekt, maar men had geen idee van de omvang. Na trillingen en nieuwe boringen werd dit pas duidelijk. In 1963 werd besloten het hoofdkantoor van de Nederlandse Gasunie naar Groningen te verplaatsen, wat na veel tegenstrubbelen uiteindelijk ook gebeurde in 1968. Sinds 1994 zetelt de Gasunie in een markant gebouw in de stad. In 1997 werd een van de twee ondergrondse aardgasopslagplaatsen van Nederland bij het Groningse Grijpskerk aangelegd.
Blauwestad
In 1997 werd begonnen met het Blauwestad-project. Dit project houdt in dat het stuk land tussen de plaatsen Winschoten, Beerta en Midwolda weer onder water komt te staan. Hierdoor is een recreatieplas ontstaan waar allerlei voorzieningen omheen worden gebouwd. In 2005 werd het project gestart door Koningin Beatrix die de kraan voor het meer opende. Volgens de planning zal dit project in 2016 worden voltooid. Het project symboliseert ook het (voorlopig?) einde van de akkerbouw in het Oldambt. Land dat op de zee was gewonnen, wordt aan het water teruggegeven.
dinsdag 26 mei 2009
Een overzicht van de prehistorie
Wat tegenwoordig Nederlands grondgebied is, wordt al heel lang door mensen bewoond. Het deltagebied van de Noordwest-Europese rivieren is aanvankelijk het terrein van nomaden. De oudste sporen van bewoning zijn waarschijnlijk van soortgenoten van Homo Heidelbergensis oftewel Homo Erectus, of van Neanderthalers geweest. Die zijn in een grot bij Maastricht gevonden. Vanaf de 2e eeuw vestigingen zich Germaanse stammen permanent in het gebied van de Nederlanden. Deze Germanen kwamen vanuit het oosten en trokken in stammenverplaatsingen naar het westen. Dit was het begin van de Volksverhuizing, die haar hoogtepunt rond 400 na Chr. zou krijgen. Ca. 100 voor Chr. vestigen Germaanse stammen zich blijvend in de Lage Landen: Kaninefaten langs de kust, Tubanten in het oosten, Bataven langs de rivieren, Friezen in het westen en noorden.
Vanaf 14000 v. Chr.: paleolithicum (de oude steentijd)
Zo'n 14.000 jaar v. Chr. leven er rendierjagers in het wijdse toendragebied. Zij breken geregeld hun tenten op om de jaarlijkse trekbewegingen van de kudden te volgen. Toen rond 12.000 v. Chr. het klimaat warmer werd na de laatste ijstijd, de Würm-IJstijd toen Nederland een toendragebied was waar mammoeten en vooral rendieren leefden, kwamen hier de eerste echte mensen (Homo Sapiens). Dat waren jagers, vissers en verzamelaars die eenvoudig gereedschap gebruikten dat van hout, botten, huiden en tanden was gemaakt. Werktuigen die hard moesten zijn, zoals pijlpunten, messen, bijlen of hamers werden van steen gemaakt. Vandaar de naam Steentijd.
Vanaf ca. 8000 v.Chr.: mesolithicum (de midden steentijd)
Vanaf 8500 jaar v. Chr. verbetert het klimaat zienderogen. Berk en den veroveren de toendra en later vormen hazelaar, eik, iep en els uitgebreide bossen. Mens en dier passen zich hier wonderwel bij aan. Terwijl de rendierjagers met hun kudden steeds noordelijker trekken, komen nieuwe bewoners onze gewesten binnen. Kustbewoners vissen en jagen langs steeds veranderende rivierlopen, moerassen, kreken en stranden. Zij bouwen vlotten en kano's, waarmee ze over grote afstanden kontakten met elkaar onderhouden.
Vanaf ca. 5300 v. Chr.: neolithicum (de nieuwe steentijd)
Landbouwers uit het Donau-gebied, die op zoek gaan naar vruchtbare gronden, komen omstreeks 5300 v. Chr. als pioniers op de lössgronden in Limburg terecht. Ze verwijderen -met hun grote geslepen vuurstenen bijlen en dissels- bossen om akkers aan te leggen, houden vee, bewaren voedsel en zaaigranen in aardewerken potten, maken naast lederen ook linnen kledij en bouwen huizen van wel 35 meter lang. Omstreeks 4900 v. Chr. is het verdwijnen van deze boeren even verbazingwekkend als hun komst. De jagers/verzamelaars hebben het bos weer voor zich alleen. Langs kusten en rivieren in het noorden lijken vissers en jagers geleidelijk aan meer voordeel te zien in kleinschalige veeteelt en akkerbouw naast hun jagersbestaan. De vochtige bodem laat dat echter alleen toe op de hogere zandruggen in Drenthe.
4500 - 3700 v. Chr.: Swifterband cultuur
Ongeveer 4500 v. Chr. proberen vissers in combinatie met landbouw-kennis een bestaan op te bouwen in de buurt van het huidige Urk. Ze maken aardewerk met een typisch puntige bodem en houden kleine koeien. Het lijkt een tussenvorm van jagers/verzamelaars en landbouwers.
3500 - 2900 v. Chr.: Hunebedbouwers en het Trechterbeker volk
De steeds groeiende vraag naar vuursteen leidt zelfs mijnbouw, waarbij men in het Limburgse Rijckholt omstreeks 3500 v. Chr. tot op dieptes van 15 meter vuursteenlagen aanboort. Later zal het gebruik van brons en nog later ijzer die activiteiten afzwakken. Vanaf 3500 v. Chr. wordt landbouw (incl. veeteelt) op de hoger gelegen gronden voor velen hoofdbron van bestaan. Boven de rivieren zijn boeren vooral aangewezen op het Drents plateau. Daar hebben ze een tijd lang hun doden in hunebedden begraven. Beneden de rivieren vinden ze lange tijd hun bestaan naast de jagers/verzamelaars. Ze kappen wat bos om akkertjes aan te leggen, die ze jaren later uitgeput achterlaten. Op de armere zandgronden vormen deze de eerste heidevelden, waar de boer zijn vee (o.a. een klein soort schaap) op laat grazen. Men leert wol te spinnen en te gebruiken als kleding.
Vanaf 3000 v. Chr.: volksverhuizing
Vanaf 3000 v. Chr. lijken vissers, jagers en boeren zich steeds meer met elkaar te mengen. Volkeren uit het Verre Oosten bedreigen echter hun vreedzame nederzettingen. Vanuit Azië dringen paardrijdende herders snel Noord-Europa binnen en kappen bossen om weilanden aan te leggen voor hun vee. Ze vormen een gevaar voor de akkers van de boeren. Gewapend met strijdhamers verwerven zij zich een plaats in deze maatschappij. Ook zij gaan eeuwen later vreedzaam op in de plaatselijke bevolking.
2400 - 2000 v. Chr.: het Klokbekervolk
Langs de hele Atlantische kust tot aan Noord-Afrika, maar ook op de Veluwe en in eilanden de Middellandse Zee leven volkeren met een identieke soort aardewerk. Op de Veluwe lijken de eerste metaalbewerkers te horen tot dit volk. Een smid gebruikt grote, rechthoekige stenen aambeelden om koperen "tongdolkjes" te maken. In Spanje zijn identieke dolkjes gevonden. Op Malta komen daar nog stenen bouwwerken bij die dienen als heilige plek.
2000 - 800 v. Chr.: de bronstijd
Nederzettingen staan met elkaar in contact. Houten paden worden aangelegd tussen nederzettingen. Zelfs veengebieden worden opengelegd door de aanleg van veenbruggen. Buitenlandse handelaren maken van deze paden gebruik om de nieuwste "Europese" snufjes aan de man te brengen. Ca. 1500 v. Chr. verhandelen ze vee, graan, zout en sieraden, barnsteen en bont, tin, koper en brons en misschien ook bijenwas voor de bronssmelters. Ze trekken van Portugal tot Zweden, van Engeland tot de Alpen, van Skandinavië tot de Middellandse zee.
Veel profijt hebben "onze" boeren hiervan niet gehad. Hun wollen kledij, hun vee, graan en honing hadden weinig "internationale" waarde. Zelfs als smeden hier ook erin slagen ijzeren voorwerpen te maken, zal hun eigen ijzeroer nauwelijks verkoopwaarde hebben. De laatste periode in onze prehistorie wordt gekenmerkt door grote periodes van koud en vochtig klimaat. Dit heeft een rol gespeeld bij de vele volksverhuizingen, die merkbaar zijn tot in de Lage Landen. Het oorlogsgeweld, waarmee het elders bij Germanen, Kelten/Galliërs en mediterrane volkeren gepaard ging, is hier niet merkbaar. Op de zandgronden neemt de bevolking geleidelijk aan toe tot zo'n 4 inwoners per km 2. Verlaten kuststreken van Noord-Frankrijk tot Denemarken worden in gebruik genomen voor veeteelt en landbouw. Wanneer omstreeks 300 v. Chr. het zeepijl stijgt, werpen de bewoners, ook Friezen genaamd, terpen of wierden op ter bescherming van have en goed.
800 v. Chr. - 50 na Chr.: de ijzertijd
Beneden de rivieren merkt men geleidelijk aan het ontstaan van rijk en arm, van grootgrondbezitter en afhankelijke. De leider, die vaak ook een militaire functie vervult, laat zich begraven met wapens en bezit. Vooral in de Ardennen en Henegouwen ontstaat een rijke Keltische/Gallische cultuur, door ijzer- en goudwinning rijk beslagen. Deze nieuwe adel slaat munten en bewoont grote burchten, die door de Romeinen slechts moeizaam veroverd worden. In de Kempen is de Keltische uitstraling gering, hoewel ook hier enkele munten zijn gevonden. De komst van de Romeinen stoort veel meer de vrede in dit gebied. De boer zal er jarenlang lijdzaam verzet plegen vanuit de verraderlijke venen en moerassen. Uiteindelijk zal ook hij zich neerleggen bij de nieuwe situatie.
maandag 25 mei 2009
hunebedden, dat ze nog bestaan.
Wat waren de witte wieven?
zaterdag 23 mei 2009
Alexander Bell pleegde fraude
donderdag 21 mei 2009
pokerhulp
allereerst vind ik dit programma erg goed om je te helpen bij het online poker.
en de reden waarom ik dit vind is eigenlijk erg simpel. dit programma geeft je een goede kijk in wat voor tegenstanders je tegenover je hebt, en hoe je er tegen zou kunnen(moeten) spelen. en deze site is erg interessant neem maar eens een kijkje.
Geschiedenis van piraten
Piraten vechten om een schat uit Book of Pirates van Howard Pyle
Het eeuwenoude verschijnsel van de piraterij hoort nog steeds bij de huidige internationale zeescheepvaart. Piraterij betekent het roven van goederen of het ontvoeren van mensen in verband met losgeldvordering of slavenhandel. De oorsprong van de piraterij valt samen met het begin van de scheepvaart. Met het opkomen van de overzeese handelsvaart en het bijbehorende waardetransport breidde piraterij zich snel uit.
Zeerovers vielen eender welk schip aan, van welke nationaliteit ook. Met hun doodskopvlag in de mast haalden ze de slachtoffers in, want hun schepen, meestal kotters en schoeners, waren sneller, kleiner en manoeuvreerbaarder. Ze beschoten eerst met hun scheepskanonnen hun slachtoffers, praaiden en enterden dan de schepen. Met enterhaken trok men de schepen bijeen, zodat ze tijdens de gevechten aan boord niet zouden afdrijven. De gevechten aan dek waren hevig en meedogenloos, met zoveel vechtende manschappen bijeen op de relatief kleine dekruimtes. De overlevende slachtoffers werden dan over de valreep in zee gedreven, afgemaakt of meegevoerd voor losgeld, als het een belangrijk iemand was.
Zo ook bevochten de Filibusters (verbastering van het Nederlandse vrijbuiters) en de Boekaniers in de 17e eeuw en begin 18e eeuw de Spaanse schepen die vanaf Midden-Amerika, via de Caraïben, naar Spanje zeilden met rijke buit. Op de Caraïben waren zelfs nederzettingen aanwezig, piratennesten van vogelvrij verklaarden. Ook vrijbuiters, zoals piraten en zeerovers hadden hun uitvalbasis op deze eilanden of Jamaica. Een bekende piratenhaven was bijvoorbeeld Tortuga ook wel: Île de la Tortue (schildpadeiland). Een zeerover, die in handen viel van de nationale autoriteiten, kreeg zo de strop, aan de galg of men werd opgehangen aan de hoogste ra.
Kapers in dienst van een overheid bedienden zich van dezelfde methodes als piraten. In 1856 werd deze door de staat geautoriseerde piraterij in de Verklaring van Parijs officieel afgeschaft, maar nog in de twee wereldoorlogen van de twintigste eeuw gebruikte men de kaapvaart als middel van zeeoorlog. Er waren al eerdere pogingen geweest om kaapvaart te verbieden. Al in 1785 sloten de Verenigde Staten en Pruisen een vriendschapsverdrag waarin dit werd opgenomen. Vanaf 1792 probeerde Frankrijk zonder succes dit op te nemen in verdragen met andere landen. Ook de poging van de Verenigde Staten in 1823 om met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Rusland tot een dergelijk verbod te komen mislukte.
Geschiedenis van koffie
De geschiedenis van koffie
Er zijn verschillende legenden over koffie. De bekendste is die van Kaldi,een geitenhoeder uit Jemen. Deze bemerkte op een nacht dat zijn geiten ongewoon levendig waren en rond een struik met dieprode bessen sprongen en dartelden. Kaldi proefde van de bessen en al gauw danste hij ook in het rond. Mohammedaanse monniken in de nabije omgeving vingen over dit voorval geruchten op. In het klooster hadden de Imam en zijn derwisjen nogal eens moeite wakker te blijven tijdens de nachtelijke gebedswaken, wat de Imam ertoe bewoog zelf de bessen eens te proberen. Nadat hij de bessen had geproefd bleven ze allen wakker tijdens de bidstonden 's nachts, terwijl hun geestvermogen onaangetast bleef, zo niet verscherpt werd. Het nieuws verspreide zich snel van klooster naar klooster, door het hele Arabische rijk. In 1718 memoreerde Abbé Massieu dit gebeuren in een gedicht met woorden van deze strekking:
De monniken, stuk voor stuk, als de avond nadert, zijn levenslustig rond de pot bijeen vergaderd. De dageraad sindsdien als zij verscheen, verraste hen nooit weer in loze ijdelheên.
Vanaf de 6e eeuw schijnt er in Jemen al koffie gekweekt te zijn, maar pas in de 13e eeuw werden de bonen geroost en werd er een drank van gebrouwen, zoals wij die nu min of meer kennen. Laat in de 15e eeuw werd in Mekka (of Mocca) het eerste koffiehuis geopend. Qahwah werd al gauw zo populair dat het de verboden alcoholische dranken verving. Koffiebonen mochten de Arabische landen niet verlaten, tenzij ze eerst gekookt of gebrand waren, zodat ze niet meer als zaden gebruikt konden worden. De Arabieren wilden natuurlijk niet hun handelsmonopolie opgeven. Een Indiër, Baba Budan, wist toch enkele koffiebonen mee te smokkelen en plante ze in zijn landstreek Chikamalgur in het zuiden van India. Van de nakomelingen van deze struiken namen de Nederlanders de zaden mee waarmee ze hun plantages op Ceylon (Sri Lanka) zijn begonnen in 1658 en op Java in 1699. Vele jaren lang zou Javakoffie de belangrijkste ter wereld zijn. De introductie van koffie in Europa verliep via Turkije naar Italië rond 1600. Via Italië verspreidde koffie zich naar Frankrijk en de rest van Europa. Rond 1645 werden in Italië de eerste koffiehuizen geopend en in alle belangrijke steden van Europa koffiehuizen en cafés. Tot ongeveer 1720 werd 90% van de koffie door de Verenigde Oost-Indisch Compagnie (V.O.C.) betrokken uit de havenstad Mekka aan de Rode Zee en kwam 10% van Java. Vijf jaar later was die verhouding omgekeerd en tegen het einde van de 18e eeuw waren koffie en suiker de belangrijkste handelsproducten van de V.O.C. Evenals thee kende ook koffie zijn voor en tegenstanders. Vooral de Nederlander Cornelis Bontekoe (ja, dit is zijn echte naam) heeft veel in het werk gesteld om koffie te propageren. Hij achte het een probaat middel tegen onder andere scheurbuik, jicht en een slechte adem. Thee werd aanvankelijk vooral door de hoogste klassen gedronken, terwijl koffie meer de drank van de gegoede middenstand was.
Feiten en cijfers
Koffie is economisch gezien van zeer groot belang. Het is, na olie, zelfs het belangrijkste wereldhandelproduct. In de koffie industrie zijn ruim 20 miljoen mensen werkzaam en per dag worden er meer dan 100 miljoen koppen koffie gedronken.
De totale wereldproductie van koffie bedraagt in het oogstjaar 2003/04 volgens het United States Department of Agriculture (USDA) ongeveer 105 miljoen balen van 60 kilogram. Hiervan maakt de Robusta productie 38,5% uit (33% in het voorgaande oogstjaar) en de Arabica productie 61,5% (67% in 2002/03. De meeste koffie wordt gedronken door mensen in de leeftijdsgroep van 30 tot 40 jaar.
Koffiesoorten
Braziliaanse Santos: Beste koffie uit dit land en gekweekt in de omgeving van Sao Paulo. Zachte smaak, weinig bitter of zuur.
Colombiaanse Medellin: Rijke, volle smaak. Afkomstig uit de Medellinstreek.
Medellin Excelso heeft de hoogste kwaliteit.
Costa Rica: Zachte, stevige, lichtzure, geurige koffie die veel in melanges verwerkt wordt.
En zo zijn er nog meer koffie soorten.
Goed koffiezetten
De koffie: Deze dient zo vers mogelijk. Hoe recenter geroost en gemalen, hoe beter het resultaat zal zijn. Gebruik de juiste verhouding koffie en water (zie punt 7).
Het water: Gebruik vers koud water uit de kraan. Met zacht water valt betere koffie te zetten dan met hard water, maar gebruik geen kunstmatig zacht gemaakt water. Zet geen koffie met kokend water: de ideale temperatuur is 94 graden. Wacht na het water koken een minuut met opschenken.
Properheid: Het koffiegerei dient heel schoon te zijn. Was de pot na gebruik altijd in sop en spoel hem goed na. Sporen van oude koffie in de pot tasten de smaak van de vers gezette koffie aan.
Schenk de koffie zo spoedig mogelijk nadat hij gezet is. Koffie die enige tijd staat wordt onaangenaam bitter.
Koffie mag nooit koken; het resulterende brouwsel is vrijwel ondrinkbaar.
Verhit koffie niet opnieuw; alleen in een magnetronoven kan dat met enig succes.
Verhouding koffie/water: De exacte hoeveelheid die nodig is hangt af van de manier van zetten en van persoonlijke voorkeur. Het soort koffie dat men gebruikt is niet van invloed. Wie minder koffie gebruikt dan aanbevolen is, krijgt ook met kwaliteitskoffie geen goed resultaat. Wees dus niet zuinig met koffie. Voor methoden waarbij fijngemalen koffie gebruikt wordt, zoals de meeste filtermethoden, kan met iets minder koffie worden volstaan dan bij methoden met grover gemalen koffie. Over het algemeen is 1 volle eetlepel koffie op een krappe 2 1/2 dl water de juiste verhouding.
Warme koffiedranken
Irisch koffie: Doe twee theelepels bruine suiker in een glas. Doe twee eetlepels whiskey in het glas, en schenk er hete, sterke koffie op. Goed doorroeren. Houd een dessertlepel omgekeerd boven de koffie in het glas en giet er langzaam geklopte, maar niet stijfgeslagen, room over. De room hoort op de koffie te blijven liggen.
Koffie Balalaika
is een variant op de Irish koffie, alleen wordt er wodka in plaats van whiskey voor gebruikt.
Koffie rituelen
In de hele Arabische wereld is koffie een symbool voor gastvrijheid. In Soedan en Oeganda worden bonen uitgewisseld als een vriendelijke begroeting.
Koffie is zo lang een wezenlijk onderdeel van het Turkse leven geweest, dat een straatbeeld met koffiebedelaars heel gewoon was. En kwam men op straat een bekende tegen, dan getuigde het van slechte manieren als men hem geen koffie aanbood.
Wanneer een Turkse jongeman een vader om de hand van diens dochter vroeg, moest hij beloven dat zijn dochter nooit gebrek aan koffie zou kennen. Gebeurde dat toch, dan zou dat een goede reden voor een echtscheiding zijn.
Ander gebruik van koffie
In sommige delen van Afrika laat men de koffiebessen tot een koffiewijn fermenteren. In Ethiopië worden de bladeren geroosterd en wordt er een soort meel van bereid. De Galla stam eet verpulverde koffiebessen met dierlijk vet tot balletjes gekneed.
In Japan wordt wel gebaad in een mengsel van koffiedik en gegist ananas pulp om de huid te reinigen en te verwennen. Japanners blijven een half uur in zo'n bad zitten. De gefermenteerde ananas geeft warmte af; het bereikte effect lijkt op dat van een sauna.
Drie of vier vers gebrande koffiebonen in de asbak van de auto zal de sigarettegeur absorberen en de auto een tijdje fris houden.
woensdag 20 mei 2009
Wat kun je met kruiden doen
De eerste schriftelijke meldingen van geneeskrachtige toepassingen dateren al uit de 16e eeuw.
Blauwe bosbes extract kan op elk gewenst tijdstip worden ingenomen. Er zijn geen negatieve effecten bekend over het gebruik door zwangeren of vrouwen die borstvoeding geven.
Toepassingen.
Bevordert gezichtsvermogen in donker en reguleert aanpassing bij fel licht.
Helpt bij allerlei oogaandoeningen waaronder diabetische retinopathie, staar en maculadegeneratie.
Verlicht spataderen en aambeien. Vooral heilzaam bij zwangere vrouwen.
Brandnetel
Het blad van de brandnetel heeft waardevolle reinigende, ontgifftende en vochtafdrijvende eigenschappen.
Het helpt bij allerlei huidaandoeningen, waaronder acne, en bij artritis problemen op hogere leeftijd.
Toepassingen.
Helpt ontstekingen remmen bij eczeem, huiduitslag en gewrichten.
Helpt overtollig vocht af te voeren en verlicht bij urineweginfecties.
Verlicht allergische klachten, vooral van hooikoorts.
kan prostaatklachten verminderen
Brandnetelwortel kan heilzaam zijn voor mannen met een vergrote prostaat met een andere oorzaak dan kanker.
Gebruik bij vocht vasthouden, allergieën, eczeem, hevige bloedingen en jicht:
Drink driemaal daags een kop brandnetel thee. U kunt ook een kompres met brandnetel thee op pijnlijke gewrichten aanbrengen.
Aloë vera
Aloë vera is een vetplant uit de leliefamilie waarvan de vlezige bladeren een gelei bevatten die veel wordt gebruikt voor plaatselijke behandeling van huidproblemen.
Toepassingen.
Geneest lichte brandwonden (ook zonnebrand), sneetjes en schaafwonden, insectensteken, kleine zweertjes en bevriezingen.
Verlicht de jeuk bij gordelroos.
Kan ook helpen bij wratten.
Verzachtend bij indigestie en dikke darmklachten.
Dosering.
Uitwendige toepassing: breng de gelei of crème ruim aan op de aangedane huid. Inwendige toepassing: driemaal daags een halve tot driekwart kop sap; of een a twee capsules.
Aloë vera verzacht het badwater, dit is vooral prettig als u last hebt van zonnebrand.
Voeg twee kopjes aloë sap toe aan het badwater.
Het onstaan van de landbouw
Landbouwrevolutie
Een groep jagers komt net terug van een succesvolle jachtexpeditie. Ze zijn tevreden over hun resultaat, maar ook vermoeid van de lange toch en willen graag even rusten op een schaduwrijke plek langs de rivieroever, waar hun vrouwen en kinderen op hen wachten. De jagers hebben enorme dorst: de zon heeft de hele dag gebrand, maar ze hebben tijdens de jacht geen water gevonden en er is ook niets waarin ze water hadden kunnen meenemen. Later, bij het kampvuur, verkwikt door eten en drinken, morren sommige mannen mogelijk over hun continue, vermoeide trektochten.
Konden ze maar altijd in hun veilige kamp aan de oever van de rivier wonen. Maar waar zouden ze dan van moeten leven? De leefstijl van de jagers-verzamelaars was onafhankelijk en egalitair, maar het leven zal zelden eenvoudig zijn geweest.
Het idee om zich permanent te vestigen had duidelijk aantrekkingskracht, met name toen het klimaat tegen het einde van de laatste ijstijd verbeterde. De landbouw revolutie begon met het veranderende denkwijze, die ertoe leidde dat rondtrekkende jagers-verzamelaars zich op den duur wilden vestigen. In de daaropvolgende millennia bouwden ze een leven op als boeren en veefokkers. Het begin van de verstrekkende sociale en economische veranderingen die we nu kennen als de Neolithische revolutie.
De effecten van klimaatverandering
Aan het einde van de ijstijd stegen de temperaturen relatief snel tot hedendaagse niveaus. Gletsjers smolten en de zeespeigel steeg, zodat laagliggend land werd overstroomd. Rond deze tijd werd Engeland gescheiden gescheiden van het continent en rond 7750 v.C. doorbrak de Middellandse Zee de Bosporus en stroomde het water naar de Zwarte Zee. De kustlijn van de Zwarte Zee verschoof meer dan 1 Km landinwaarts, zodat de daar wonende herders met hun kudden hun nederzettingen moesten verlaten. De stammen trokken langs de Donau richting Midden-Europa en voerden daar de landbouw in.
Bewijs voor deze migratie is het feit dat de oude sporten van Europese landbouw in de zuidoosthoek van het continent zijn gevonden. Bovendien kwamen de meeste vroege gecultiveerde planten, zoals emmerkoren en gerst, niet van nature in Midden-Europa voor, ze moesten van elders zijn meegenomen.
In de zelfde tijd dat de eerste boeren naar Midden-Europa trokken, veranderde ook de vegetatie in het gebied ten gevolge van de klimaatsverandering. Het warmere weer leidde tot het ontstaan van eiken, berken en iepenbossen.
Hoe de landbouw in Midden-Europa ook begon, de belangrijkste factor voor de ontwikkeling ervan was de gedachte om zaden, graankorrels en knollen te verzamelen en in de grond te stoppen. Dorpelingen die die moeite namen, konden de volgende herfst de opbrengst oosten en deze provisie opslaan voor de komende wintermaanden.
Uitvindingen
De seizoenen en vooral de loop van de zon waren van groot belang voor de boerengemeenschappen, want daarop stemden ze het moment van zaaien en oosten af. Sensationeel bewijs dat de Neolithische mensen al lange tijd de hemel observeerden, werd in 2002 gevonden, toen Duitse archeologen bij een opgraving in de vallei van de rivier de Saale het waarschijnlijk oudste astronomische observatorium van Europa bloodlegden. Het circa 7000 jaar oude bouwwerk bestond uit drie ronde houten omheiningen, waarvan de openingen waren uitgelijnd net de zonsopkomst en zonsondergang bij zomer en winterzonnewende.
De landbouw leidde ook tot andere uitvindingen, zoals de ontwikkeling van nieuw stenen gereedschap. Al snel ontdekte men dat het mogelijk was om graan te oosten met de eenvoudige vuurstenen messen.[IMAGE=50515095914=RIGHT][/IMAGE]
Daarom ontwikkelden ze de eerste sikkels - gebogen stukken hout of gewei waarin een lemmet werd geklemd dat met dennenhars werd vastgelijmd. Met dit nieuwe gereedschap konden bundels graan veel gemakkelijker worden geoogst.
Een andere uitvinding uit die tijd was de bijl met geslepen blad. Hadden mensen tot nu toe alleen gespleten en behakt, nu leerden ze hoe ze de bladen op steenplaten konden slijpen. Met deze nieuwe bijlen konden de boeren veel sneller en met minder inspanning bommen vellen. De vraag naar boomstammen nam om diverse redenen toe. Zo werden er van uitgeholde boomstammen boomstamkano's gemaakt, die gebruikt werden voor visvangst.
Huizen
Het meeste hout werd gebruikt voor de huizenbouw. Circa 7500 jaar gelden begonnen mensen in Midden-Europa hun primitieve lemen hutten te verruilen voor steviger bouwwerken van stenen en leem. Er verschenen ook sterke gemeenschapsgebouwen, vooral in de kuststreken en langs de rivieroevers. Deze grote, rechthoekige bouwwerken hadden meestal vijf rijen palen en waren doorgaans 40 m lang en 5 tot 8 meter breed.
De muren waren gemaakt van gevlochten tenen of van gespleten hazelaarberken of populierentakken. Het geheel werd bedekt met vochtige klei of koeienmest, Die bij het drogen hard werd.
Er werd gekookt in koepelvormige ovens die op een vuurvaste ondergrond van klei of steen stonden; de rest van de vloer was bedekt met ruwhouten vloerdelen.
Handel in vuursteen
De handel in vuursteen floreerde in de Neolithische periode. Kleur en samenstelling van vuursteen worden bepaald door zijn vindplaats en zo kan relatief eenvoudig worden herleid welke weg het vuurstenen gereedschap door Europa aflegde. Een vuursteen mijn bij het huidige Maastricht voorzag klanten in een straal van ongeveer 400 km van vuursteen. Scandinavisch vuursteen kwam diep in Midden-Europa terecht.
Rond 4000mv.C. woonden de meeste mensen in permanente woningen. Ze werkten in georganiseerde groepen en konden zich nu op grote bouwwerken richten die kenmerkend werden voor de daaropvolgende Megalitische periode.