maandag 15 juni 2009

Ridders

Ridder is een middeleeuws woord voor ruiter, of paardrijder. Ridders waren soldaten die vochten vanaf hun paard. Ze vochten voor hun baas: meestal een koning, een prins of een hertog, met een eigen landje, koninkrijk, prinsdom of hertogdom. Er waren veel oorlogen, omdat de bazen hun land groter wilden maken. Of ze wilden het verdedigen tegen aanvallen. En daar moesten de ridders aan te pas komen.
Als beloning voor hun werk kregen ridders een eigen stuk land. Daar konden ze een huis bouwen: een kasteel. Het land bij het kasteel werd bewerkt door boeren. Ze verbouwden er graan of groente. De boeren in de Middeleeuwen waren erg arm. Een groot deel van hun oogst moesten ze afstaan aan de ridder of aan een andere eigenaar van het land. Zelf hielden ze niet veel over.


Na het jaar 1200 (800 jaar geleden) kreeg het woord ridder een andere betekenis. Ridders waren niet alleen vechters te paard, maar ook rijke, belangrijke, edele mensen. Anderen keken tegen hen op. Ridders leefden volgens strenge regels. Ze moesten zich heel netjes gedragen en andere mensen beschermen. Ridders geloofden in God, en ze wilden dat andere mensen dat ook deden. Het was heel belangrijk hoe een ridder eruitzag, hoe hij leefde, hoe hij at, hoe hij feesten organiseerde en wie hij daarvoor uitnodigde.




In plaats van echte gevechten werden in die tijd van de edelen toernooien georganiseerd: gevechten als een wedstrijd. Het echte vechten gebeurde niet meer zo vaak. Er was minder oorlog dan aan het begin van de Middeleeuwen. In de toernooien waren de ridders geen vijanden. Het ging om de eer. De winnaar kreeg een prijs, bijvoorbeeld een wapenuitrusting of goud. Soms hoopte de winnaar dat hij met de dochter van de kasteelheer mocht trouwen.
Bij een toernooi ging het er vaak feestelijk aan toe. Het wedstrijdterrein was versierd met vlaggen en wapenschilden. Er waren tribunes voor het publiek, en er werd gewed wie er zou winnen. Zelfs toen al waren er soms gevechten tussen de supporters van de toernooiridders.


Ongeveer 1200 jaar geleden deden de Chinezen een belangrijke uitvinding: de stijgbeugel. Je weet wel, die ijzeren beugel voor je voet als je op een paard stapt of rijdt. Met stijgbeugels kun je je op een paard goed afzetten en vasthouden, zodat je er niet af glijdt.
Zo konden ridders dus beter vanaf een paard vechten. Ze klemden hun voeten stevig in de beugels en stuurden het paard met de linkerhand. Met de rechterhand hielden ze hun wapen vast.




Alleen jongens werden ridder. Vrouwelijke vechters waren er bijna niet. Er is maar één vrouwelijke ridder beroemd geworden: Jeanne d’Arc in Frankrijk.
Als je ridder zou worden, dan hadden je ouders dat al beslist voordat je zeven jaar werd. Ouders van ridders waren rijk en van adel. Hun zonen van zeven of acht jaar gingen naar een ander kasteel om daar voor ridder te leren. Dan waren het pages. Een page leerde goede manieren, bijvoorbeeld hoe je netjes moest eten. Vechten leerden ze met nagemaakte houten wapens.



Was een page veertien jaar, dan werd hij schildknaap. Dat betekende dat hij een ridder moest helpen, bijvoorbeeld met het aantrekken van het harnas. Maar ook bij het vechten. Als de ridder gewond raakte, moest de schildknaap hem verzorgen. Of, als het nodig was, dan moest hij hulp halen. Verder was het zijn taak de paarden en de honden te verzorgen, wapens te poetsen en te repareren en alles te weten over de jacht. Aan het eind van zijn opleiding mocht de schildknaap zelf met echte wapens vechten.


Een schildknaap van achttien jaar kon zelf ridder worden. Voordat het zover was, moest de schildknaap de hele nacht opblijven. Dat was de nachtwake. Viel de jongen in slaap, dan was hij nog niet geschikt om ridder te worden. Dan ging het feest niet door. Bleef hij wakker, dan werd hij de volgende dag tot ridder geslagen. Dat gebeurde door een edelman, die meestal de nieuwe baas van de ridder was.
De nieuwe ridder moest knielen, en de edelman legde dan het zwaard plechtig, met de platte kant, op de linker- en rechterschouder van de schildknaap. Als hij daarna opstond, was de schildknaap ridder. Hij kreeg het zwaard cadeau en iedereen feliciteerde hem.



Ridders leefden in de Middeleeuwen. Een eeuw duurt 100 jaar. De Middeleeuwen duurden ongeveer tien eeuwen: van het jaar 500 tot 1500 (ongeveer van 1500 jaar geleden tot 500 jaar geleden).
De eerste vechters te paard waren er meteen na de uitvinding van de stijgbeugel. De belangrijkste riddertijd is de dertiende eeuw, tussen 1200 en 1300 (800 tot 700 jaar geleden). In 1500 werd het kanon uitgevonden. Gevechten van man tot man waren er toen niet meer, en ridders dus ook niet.




Ridders voerden Heilige Oorlogen, omdat ze alle mensen in God wilden laten geloven. Als groep gingen ze op kruistocht. Samen vormden ze een ridderorde. Bekende ridderordes waren de Orde van de Tempeliers en de Orde van het Gulden Vlies.
Aan het einde van de Middeleeuwen werden er steeds meer gevaarlijke wapens uitgevonden. Ridders konden niets doen tegen dodelijke pijlen die dwars door het harnas heen gingen. Of zware kanonskogels, waarmee muren met gemak kapot werden geschoten. Na 1500 wonnen de nieuwe wapens het van de ridders.



De eerste ridders woonden in kastelen van hout. Eigenlijk waren het niet meer dan hoge houten huizen op palen, met een stevig hek eromheen. Een hek van palen met scherpe punten, zodat niemand eroverheen kon klimmen. Kastelen werden vaak op heuvels gebouwd. Het uitzicht was namelijk heel belangrijk: je moest de vijand al van ver zien aankomen. Soms lieten de ridders een heuvel aanleggen, dan konden ze daar hun kasteel op bouwen.
Met brandende pijlen kon de vijand een houten kasteel natuurlijk makkelijk in brand schieten. Eenmaal in brand, bleef er helemaal niets van het gebouw over.

Vanaf 800 jaar geleden werden kastelen van steen gemaakt. Dat was in die tijd een groot karwei, het duurde jaren. Alle bouwmaterialen van nu waren er toen nog namelijk niet. Het kasteel werd zo gebouwd, dat de vijand er niet binnen kon komen. Aan de buitenkant hoge, dikke muren. Rondom een diepe gracht. De brug voor de poort kon worden opgehaald, zodat er niemand overheen naar binnen kon. Maar… er kon dan ook niemand naar buiten! De vijand kon een kasteel dus belegeren. Hij lette er dan met zijn soldaten heel goed op dat niemand het kasteel verliet. Een belegering kon weken, soms maanden duren. Op een gegeven moment waren alle voorraden voedsel op. Dan moest de kasteelheer zich wel gewonnen geven, anders zou iedereen verhongeren.



In het kasteel werden ook slimme dingen bedacht om de vijand dwars te zitten. Op onverwachte plekken zaten valluiken. Je raadt het al: wie erop ging staan, duikelde zo de diepte in. Wenteltrapjes in een kasteel waren met opzet smal en donker gemaakt. Als een vijand naar boven wilde, dan had hij maar heel weinig ruimte om te vechten. De trapjes draaiden altijd rechtsom. De ridder had zijn rechterhand nodig om niet naar beneden te vallen. Maar met diezelfde hand moest hij meestal ook zijn wapen vasthouden.
De verdedigende ridder had het makkelijker: die kon van-boven-naar-beneden vechten.

Kastelen werden na 1300 steeds mooier en groter. Het wonen was soms belangrijker dan het verdedigen. Hoe rijker de ridder, hoe mooier het kasteel. Soms had een kasteel zelfs een eigen kerk (kapel).


Het belangrijkste wapen van een ridder was zijn zwaard. Het was een heel groot mes met een breed handvat, alles bij elkaar wel een meter lang. Een zwaard was een gevaarlijk, dodelijk wapen. Het werd gebruikt in het gevecht van man tot man. Een ridder had zijn zwaard altijd bij zich, in een leren draagriem om zijn middel.
Pijlen werden gebruikt voor de lange afstand. Met brandende pijlen konden houten kastelen in brand worden geschoten. Pijlen met ijzeren punten waren ook dodelijke wapens. Ze werden afgeschoten met een handboog of kruisboog. Met een kruisboog kwamen ze wel 300 meter ver. Verder gebruikten ridders in de strijd messen, knotsen en lansen. Een lans was een lange stok met een scherpe ijzeren punt. Aan het eind van de Middeleeuwen verscheen de hellebaard op het slagveld. Het was een lans met een scherpe bijl aan de bovenkant.




Voordat het kanon er was, waren er grote houten katapulten. Je kon er stenen mee weggeslingeren. Met grote stenen kogels kon je muren kapotschieten. Daarna had de vijand vrij toegang tot het kasteel.
Om slagen en pijlen af te weren, gebruikten ridders een schild. Later droegen ze een plaatharnas en was een schild niet meer nodig.



Een ijzeren beschermlaag was het beste om je te beschermen tegen het zwaard van de vijand. Daar kwam een zwaard niet doorheen. De eerste ridders droegen maliënkolders: lange hemden van kleine ijzeren ringetjes. Vaak zat er een muts (capuchon) aan vast, om ook hun hoofd mee te beschermen. Eroverheen droegen ridders een simpele ijzeren helm.

Maar: een dunne pijl kon door een maliënkolder heen. Dus werden er harnassen gemaakt van platen ijzer. De helmen werden steeds groter en steviger. Eerst kregen ze een neusstuk, later waren ze helemaal dicht. Ze hadden alleen nog een vizier, waardoor de ridder nog iets kon zien.

In de vijftiende eeuw (600 tot 500 jaar geleden) droegen de meeste ridders een metalen plaatharnas. De onderdelen zaten met klinknagels en leren riempjes aan elkaar. Ze moesten los zitten om de knieën, ellebogen en voeten te kunnen bewegen. Zo’n harnas was superzwaar. Voor een ridder was het heel moeilijk om te vechten in een pak van zeker 25 kilo. Bewegen kon haast niet. (Til maar eens een doos met 25 pakken suiker op: dat is net zo zwaar).

Harnassen werden op maat gemaakt. Ook in die tijd waren ze al erg duur. De beste harnassen kwamen uit Italië en Duitsland. Daar vond je de meeste ijzererts en steenkool. Het ijzer moet gloeiend heet worden gemaakt om het in de juiste vorm te kunnen buigen. Een ridder kon niet zonder harnas: zonder bescherming werd hij in het gevecht direct gedood.



Ook het paard moest worden beschermd. Het kreeg lange, dikke kleden over zijn rug, tot bijna op de grond. Paarden kregen ook maliënkolders, en zelfs harnassen om. Zo’n paard was een strijdros, en dat had het in zo’n riddergevecht niet echt makkelijk. Het was voor man en paard een strijd op leven en dood.


Als een ridder helemaal in zijn harnas zat, dan kon je niet meer zien wie het was. Wie was de vijand en wie vocht er aan jouw kant? Dat wisten ridders door herkenningstekens. Die tekens heetten wapens. Het woord wapen betekende dus twee dingen.
Je kent vast wel een wapen als herkenningsteken. Iedere stad heeft nog steeds een eigen wapen. Amsterdam heeft een wapen met drie kruisjes onder elkaar. (Zie plaatje 8.)
Soms stonden er leeuwen op een wapen, als teken van moed. Ook kroontjes en adelaars werden gebruikt. Soms had een wapen alleen maar kleuren.
Een ridder moest in de Middeleeuwen alle wapens uit z’n hoofd leren: hij moest namelijk wel weten of-ie een vriend of vijand tegenover zich had. Als er nieuwe wapens bijkwamen, was dat niet altijd gemakkelijk.

Elke ridder had zijn eigen wapen als herkenning. Het stond op z’n kleding, op het schild, op zijn vlag en op het kleed van zijn paard. Een ridder gaf zijn wapen door aan zijn zoon. Het werd een familiewapen. Zo wist je altijd uit welke familie een ridder kwam. Het familiewapen werd ook gebruikt in zegels en stempels op papier. Je zag ze in kastelen als versiering en op graven op het kerkhof.
Ook nu hebben deftige families nog wel een wapen. De koninklijke familie heeft er ééntje met leeuwen erin.




De Heilige Oorlogen in de Middeleeuwen waren gevechten van christenen tegen moslims. Christenen hadden het kruis als symbool. Daarom heetten hun tochten naar het Heilige Land kruistochten. De christelijke oorlogsvoerders heetten kruisvaarders. Het waren niet alleen ridders, maar ook veel gewone mensen. Uit heel Europa trokken de kruisvaarders naar verre landen: Turkije, Egypte, Syrië, en naar de streek die nu Israël heet (in de bijbel het Heilige Land). Het was een enorme reis voor die tijd. De meeste mensen gingen lopend. Sommigen namen karren mee. Ridders gingen op hun paard.
De moslims uit die landen vochten hard terug. Zij werden de Saracenen genoemd: een verzamelnaam voor Turken en Arabieren. De Saracenen zagen er ook uit als ridders, en ze bouwden enorme kastelen om zich te verdedigen. Een beroemd kasteel van de moslims staat in de Spaanse stad Granada, het heet Alhambra. In de Middeleeuwen was Granada een islamitische stad. In 1492 veroverden de Christenen het Alhambra. Het is nu een prachtig museum: duizenden toeristen komen er kijken.



De meeste kruistochten mislukten, omdat de verre reis veel te zwaar was. De mensen kenden de weg niet, er was te weinig eten en er braken ziektes uit. Veel kruisvaarders stierven. In 1212 (bijna 800 jaar geleden) gingen duizenden kinderen op weg naar Jeruzalem. Ook hun tocht mislukte. Sommige kinderen werden verkocht als slaven. Thea Beckman schreef er een boek over: Kruistocht in Spijkerbroek.
De beroemdste kruisvaarder was Richard Leeuwenhart, hij was koning Richard van Engeland. Hij kreeg de bijnaam Leeuwenhart voor zijn moed. Hij vocht tegen de Saraceense ridder Saladin. Maar ook deze kruistocht werd geen succes.



Was het leuk om een ridder te zijn in de Middeleeuwen? Nee, het was een zwaar beroep. Gevechten tussen ridders waren hard en gevaarlijk: heel veel ridders stierven in zo’n strijd. Later werd het ridderleven anders en beter, maar een ridder moest toch vechten als dat nodig was.
Wonen in een kasteel was in de Middeleeuwen ook geen pretje. Stromend water uit de kraan en verwarming waren er niet. Het was er dus koud en vochtig, vooral in de winter. De mensen hadden veel kleren aan en zaten vaak bij de haard of bij open vuur buiten om zich te warmen.



page
jongen van 7 tot 14 jaar die later ridder werd

schildknaap
jongen van 14 tot 18 jaar die voor ridder leerde

nachtwake
een nacht wakker blijven (hier: de nacht voordat de schildknaap ridder werd)

ridderslag
het zwaard op de schouders van een knielende schildknaap

maliënkolder
hemd van ijzeren ringetjes

wapen (1)
om mee te vechten, bijvoorbeeld een zwaard of een mes

wapen (2)
een herkenningsteken voor ridders

lans
lange stok met een scherpe, ijzeren punt

hellebaard
lans met daarop een scherpe ijzeren bijl

kruistocht
reis naar heilige plaatsen om die te veroveren op de moslims

saracenen
verzamelnaam voor moslim-tegenstanders bij kruistochten.

2 opmerkingen: