woensdag 27 mei 2009

geschiedenis van de stad groningen

Eerste menselijke bewoning


Nederland rond 2750 v.Chr.
De zandruggen werden al sinds het Neolithicum (5000-2000 v.Chr.) bewoond door mensen van Pre-Indogermaanse herkomst. De Hunebedden (52 in Drenthe, 2 in Groningen) zijn daarvan het bewijs. Het noordelijkste hunebed werd bij Delfzijl gevonden onder een dikke laag leem. Het andere Groningse hunebed ligt bij Noordlaren, vlak tegen de grens met Drenthe. Er moeten er meer zijn geweest, maar waarschijnlijk vielen die ten prooi aan stenenrovers. Van 3 hunebedden is zeker dat ze hebben bestaan. Ook andere archeologische vondsten bevestigen dat er in het huidige Groningen toen al bewoning plaatsvond.
In de vroege ijzertijd, 600-400 v.Chr. werden ook de lager gelegen leemgebieden bevolkt, doordat de zandruggen langzaam smaller werden. Sinds het einde van de Bronstijd (700 v.Chr.) hadden zich steeds meer Ingvaeones in het gebied gevestigd. Deze volksstam van de Westgermanen stamde oorspronkelijk uit zuidelijk Scandinavië. De naam Ingvaeones is afgeleid van de God Inguz. Inguz is een andere naam voor de Germaanse God Freyr. Stammen van de Ingvaeonen waren de Saksen, Friezen, Chauken, Jutten, Angelen, Warnen, Kimbren en Teutonen. De Friezen waren het meest actief in het gebied dat nu de provincie Groningen is.
Toch kan tot de periode 400-200 v.Chr. niet van een eigen Friese bevolking worden gesproken. In het gebied van het tegenwoordige Groningen smolt de Friese stam samen met de Falen, die oorspronkelijk uit het gebied ten noorden van de Eems stamden. Zij behoorden tot de Chauken.


Romeinse tijd
Julius Caesar had het Keltische Gallië (tegenwoordig Frankrijk en België) tussen 58 en 50 v.Chr. veroverd en de grenzen van het Romeinse rijk daardoor tot aan de Rijn verlegd. Toen keizer Augustus voor het eerst in 28 v.Chr. de grenzen tot aan de Elbe wilde uitbreiden kwamen de Friezen onder Romeins gezag. In hoeverre het huidige Groningen ook daadwerkelijk onder Romeinse heerschappij heeft gestaan is niet duidelijk. Wel heeft Plinius de Oudere gezien hoe de Chauken op terpen woonden en aarde als brandstof gebruikten in een boomloos land.
Drusus, de stiefzoon van Augustus en legeraanvoerder, kwam in 12 v.Chr. tot wapenstilstand met de Friezen. Hij liet ze slechts regelmatig belasting betalen in de vorm van koeienhuiden. Toen de belasting steeds hoger werd en de Romeinen steeds vaker Friese vrouwen en kinderen meenamen voor slavernij verzette de Friese bevolking zich tegen de bezetting. Bij de gevechten die volgden leden de Romeinen een nederlaag. Zij trokken zich terug en verlieten vervolgens het gebied.


De koning en de bisschop

Groningerland hoorde 1000 jaar geleden tot het Duitse rijk. Aan het hoofd daarvan stond een koning of keizer. Die laatste titel kreeg hij pas wanneer hij door de paus was gekroond. De koning had in de Friese kustgebieden en ook in Drenthe verschillende landerijen en hofsteden liggen. Namens hem zorgden ambtenaren voor het beheer ervan. Bijzonderheden zijn hierover niet bekend. We weten alleen dat 's konings greep op Groningerland erg zwak is geweest. In Drenthe heeft hij geprobeerd zijn zeggenschap te versterken door het bestuur over dat gebied op te dragen aan de bisschop van Utrecht (1024). Hoewel Groningen bij Drenthe hoorde schonk de koning in het jaar 1040 nog eens uitdrukkelijk ook zijn landgoed in de villa Cruoninga aan de bisschop, met inbegrip van het bestuur over het noordelijkste puntje van Drenthe, het Gorecht.

De villa Cruoninga was toen al belangrijk omdat er er een markt was. Het was vooral haar bijzondere ligging die deze nederzetting tot een voor de hand liggende handelsplaats maakte. Hoezeer de zandgronden van Drenthe en het noordelijke kustgebied ook van elkaar geïsoleerd waren, bij het noordelijkste puntje van de Hondsrug was over het water wel degelijk verkeer mogelijk. Vooral de Drentse A die ter hoogte van Groningen vlak langs de hoge gronden stroomde bood mogelijkheden voor goederentransport. Zo werd Groningen de plaats waar de producten van de zandgronden (hout, rogge) en het kustgebied (boter, huiden, vis) tegen elkaar konden worden geruild of verkocht. Een goed en veilig functioneren van de Groninger markt was in het belang van iedereen: voor de Friezen aan de kust en voor de Saksische bevolking van Drenthe.

Het rampjaar 1672

Aan de verbetering van de vesting Groningen is maar liefst twintig jaar gewerkt. De reden dat men met dit grote werk was begonnen was vooral de angst geweest voor een mogelijke terugkeer van de Spanjaarden. In 1648 was de oorlog echter officieel tot een einde gekomen zonder dat de nieuwe vesting ooit in de praktijk was getest. Het uur van de waarheid kwam echter toen vier grote Europese mogendheden zich op de Republiek wierpen. Frankrijk trok vanuit het zuiden op, de Engelsen landden in Holland en de aartsbisschop van Keulen en de bisschop van Münster, Christoph Bernhard van Galen, namen de oostelijke provincies voor hun rekening. De Nederlandse defensie stortte in als een kaartenhuis en het land leek verloren.

De beide bisschoppen hadden zich echter verkeken op de vesting Groningen, haar sterke ligging en de onverzettelijkheid van haar bevolking. Een speciaal voor deze gelegenheid ingehuurde commandant, de ervaren Carl Rabenhaupt, had bevel gegeven de lage landen ter weerszijden van de stad onder water te zetten. Daardoor konden de belegeraars de stad niet omsingelen en bleef hun niets anders over dan te proberen de stad met bombardementen vanuit het zuiden tot overgave te dwingen. Wekenlang werd de stad beschoten met kogels, zwerfkeien, vuurpijlen en "stinkpotten". Hierdoor verwierf de Münsterse bisschop zich de bijnaam "Bommen Berend". De bisschoppelijke legerleiding liet ook wel loopgraven in de richting van de vestingwallen aanleggen, maar vanaf de bolwerken zaaiden de verdedigers met hun kanon- en musketvuur daarin dood en verderf.

Op 28 augustus 1672 was het plotseling voorbij. De bisschoppelijke legers trokken zich terug. Het duurde nog enkele jaren voordat er officieel een punt achter de oorlog werd gezet, maar het taaie verzet van de Groningers had voor het keerpunt in de strijd gezorgd.


Expansie
In de jaren na 1950 werd de stad Groningen groots uitgebreid. Zo was Groningen tot de slechting van de wallen nog net zo groot als in de 17e eeuw. In het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw was de stad al wel wat uitgebreid, onder meer door de annexatie van Helpman, maar dat bleef een bescheiden uitbreiding. In de jaren vijftig en zestig ontstond met name aan de zuidkant een aanzienlijke uitbreiding, wijken als Corpus den Hoorn en De Wijert werden toen gebouwd. In de jaren zeventig en tachtig werd de stad verder uitgebouwd aan de noord- en oostkant, zowel industrie als woningbouw.
Aardgas
In 1951 begon de NAM (Nederlandse Aardolie Maatschappij) met het zoeken naar aardgas in de provincie Groningen. Boringen bij Haren leverden niks op. De boring in 1955 bij Thesinge leverde wel een klein beetje op. Pas in 1959 werd het gasveld bij Slochteren gevonden. Door een boring bij Kolham werd het ontdekt, maar men had geen idee van de omvang. Na trillingen en nieuwe boringen werd dit pas duidelijk. In 1963 werd besloten het hoofdkantoor van de Nederlandse Gasunie naar Groningen te verplaatsen, wat na veel tegenstrubbelen uiteindelijk ook gebeurde in 1968. Sinds 1994 zetelt de Gasunie in een markant gebouw in de stad. In 1997 werd een van de twee ondergrondse aardgasopslagplaatsen van Nederland bij het Groningse Grijpskerk aangelegd.
Blauwestad
In 1997 werd begonnen met het Blauwestad-project. Dit project houdt in dat het stuk land tussen de plaatsen Winschoten, Beerta en Midwolda weer onder water komt te staan. Hierdoor is een recreatieplas ontstaan waar allerlei voorzieningen omheen worden gebouwd. In 2005 werd het project gestart door Koningin Beatrix die de kraan voor het meer opende. Volgens de planning zal dit project in 2016 worden voltooid. Het project symboliseert ook het (voorlopig?) einde van de akkerbouw in het Oldambt. Land dat op de zee was gewonnen, wordt aan het water teruggegeven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten